De honderd collen, deel 3

Op 7 juni 2017 stapten wij in de auto om af te reizen naar Frankrijk voor het derde en laatste deel van onze 100 collentocht.
Dat laatste deel zou ruim 1400 kilometer met een totaal hoogteverschil van 26.820 meter gaan beslaan en lopen van Carcassone naar Rumilly, iets westelijk van Annecy. Je rijdt dan door onder andere de Cevennen, de Drome met de Mont Ventoux, de Gorges du Verdon en over alle meer en minder bekende alpencols.
We stalden de auto in Valence, ten zuiden van Lyon. De dag erna eerst met fiets en al de trein in naar Carcassonne. Vroeg in de middag trapten we de eerste kilometers weg van de 90 die we die dag nog moesten gaan. Het was een licht stijgend traject met vijf wat forsere klimmetjes.
De temperatuur van boven de dertig graden was meer dan mediterraan, althans voor deze tijd van het jaar. Op de één na laatste (de Col de St. Colombe) kwam ik iets achter Harrie boven. Hij zat even uit te puffen op een stapel boomstammen. Goed idee om even te stoppen, maar ik kon niet tijdig uit mijn pedaal komen en viel dus. Het was geen zware val, want zo’n beetje uit stilstand. Ik had wel meteen een halve tennisbal onder mijn knie, maar verder leek er weinig aan de hand. Toen ik wilde wegrijden, kon ik echter geen kant op. De derailleur was volledig ontzet. Wat een doemscenario op zo’n eerste dag. Wiel eruit, derailleur een beetje recht zetten, maar echt fietsen was er niet meer bij. Dalen gaat gelukkig grotendeels vanzelf. In het aan de voet van de col gelegen St. Pons vond Harrie wonder boven wonder een fietsenmaker, een rommelig zaakje met van alles en nog wat.
Het was al redelijk eind van de middag maar de man begreep dat het een noodgeval was en begon wat te poetsen aan het frame en zei vervolgens dat hij het niet kon herstellen. Na veel vijven en zessen kreeg de beste man het sublieme idee het frame iets bij te buigen en kon hij ook de beschadigde “pad” weer bevestigen.
Op de eerste klimmeters van de laatste col van die dag bleek dat de derailleur redelijk werkte met af en toe een hapering. Er was mee te leven. Na wat zoeken en via een onverwacht supersteil landweggetje bereikten we al in de avond ons overnachtingsadres, een Nederlands echtpaar, aangesloten bij “Vrienden op de fiets”. Gelukkig hadden ze het eten voor ons warm gehouden.
De volgende morgen blaatten de schapen ons wakker. We zouden gewoon doorgaan. Alles werkte; de kettingspanning draaiden we nog wat bij.
Er wachtte ons een dagetappe van 140 kilometer met een te overbruggen hoogteverschil van 1700 meters. Langs mooie wegen en met wederom temperaturen van dik boven de 30 graden liep alles voorspoedig.
Het traject eindigde met een forse afdaling die Harrie iets eerder inzette dan ik. Ik kwam beneden bij het hotel aan maar geen Harrie te bekennen. Bij de receptie zei men dat ik de eerste was, vreemd. De vorige dag was ook gebleken dat we allebei met onze telefoons problemen hadden en elkaar niet konden bereiken. Bellen ging dus niet. Het was een leuk hotel met een aangenaam terras, dus ik besloot daar maar neer te strijken. Het duurde en duurde, dus uiteindelijk toch maar op zoek naar Harrie. Op een gegeven moment zag ik hem aan komen sjezen. Hij had een hele tijd op mij staan te wachten ergens in die afdaling en we hadden elkaar in het voorbijgaan niet gezien. Tsja.
Het traject van Aveze naar Lasalle, onze volgende overnachtingsplaats, was 120 kilometer met een hoogteverschil van 2700 meter. Op dit traject stond ook de beroemde Mont Aigoual uit het boek “De renner” van Tim Krabbe op het menu. Vanuit het laagste punt 1300 hoogtemeters via diverse tussencols. De Mont Aigoual zelf is uiteindelijk maar een helling van 300 meter hoog. Op dat laatste stuk opeens een bord met “route barré”. Een eind verderop was een grote kermis gaande waar we ons langzaam een weg doorheen konden banen. De klim naar de top was verder niet al te lastig.
Maar ook deze dag had weer een bijzonder einde. We arriveerden redelijk op tijd ter plekke, maar konden ons overnachtingsadres absoluut niet vinden. We gingen op basis van onze gps-info diverse mountainbike-paden in die steeds niets opleverden of eindigden bij verlaten huizen. Uiteindelijk, ver buiten Lasalle, kregen we werkbare informatie en kwamen we via een stenig en zandig pad met vage richting aanwijzingen aan bij een riante villa met prachtig terras. Alles gereed voor een goede maaltijd.
Vervolgens op naar Bedoin, aan de voet van de Ventoux. Een rit van 146 kilometer met relatief weinig hoogtemeters en met de oversteek van de Rhone, het laagste punt van de hele 100-collentocht. Door de wijngaarden van Chateau Neuf du Pape en de Beaumes de Venises verder. Op die route ook de enige bijzondere vogel op onze rit dit jaar, de Scharrelaar, op een telefoondraad langs de weg, heel mooi.
Bedoin is een soort fietskermis, een druk en gezellig stadje. Nadat we ons hadden geïnstalleerd in het hotel, kwam Harrie met de mededeling dat hij zijn telefoon kwijt was, totaal onvindbaar. Vervelend en lastig voor de communicatie. Onhelder waar dat ding was verdwenen.
Vroeg op voor de Ventoux, een maandag maar ook al zo vroeg in de ochtend, de nodige lotgenoten. Al te snel ging het niet, maar we zijn in goede orde boven gekomen.
Naar Maulecene voor de laatste 98 kilometer naar Simiane la Rotonde. Het was wederom een zeer warme dag, zodat het heuvelende middagtraject met enkele kleinere colletjes een redelijk slopende gebeurtenis werd. Gelukkig waren de laatste kilometers dalend vanaf de top van de Col de l’Homme Mort, een beetje symbolische naam op dat moment. Dit keer hadden we snel in de smiezen waar we ongeveer moesten zijn, een aardig eind buiten het dorp. Het was een soort paardenhouderij, waar we de wat norse boodschap kregen dat we niet hadden gereserveerd en er geen kamer beschikbaar was. Gelukkig hadden we geboekt via booking.com zodat de eigenaar snel van zijn ongelijk overtuigd kon worden. We kregen een goede kamer.
Gezellig gegeten met andere gasten en de norse man ontdooide langzaam ook wat. Hij bleek een fokker van racepaarden op een gebied van meer dan 134 hectare, in Frankrijk ongetwijfeld een goede business. Goed geslapen, ontbeten en wederom een probleempje. Er kon niet met een betaalkaart betaald worden en we hadden niet genoeg los geld. Geldautomaten waren binnen fietsbare afstand niet aanwezig. Via het thuisfront hebben we het gelukkig kunnen regelen en werden we “vrijgelaten”.

Het begon meteen te stijgen. We reden zoals gebruikelijk ieder ons eigen tempo en na verloop van tijd arriveerde ik boven op de tweede helling voor die dag, een helling die in het routebeschrijving de aanduiding extra lastig had. We hadden de afspraak altijd bovenop een top op elkaar te wachten. Dus daar stond ik in de vroege, nog koele ochtend. Ik kwam tijdens het wachten tot de ontdekking dat ik mijn telefoon in de consternatie omtrent de betaling vermoedelijk had laten liggen bij de paardenfokker. Een passerende Belgische fietser kwam met de mededeling geen andere fietsers te hebben gezien, dus terug maar. Ook nu weer reden we elkaar tegemoet. We besloten terug te gaan om mijn telefoon te halen. Helemaal zonder communicatiemiddelen was al te riskant. Terug bij de boerderij was het hek dicht. Tot onze vreugde lag de telefoon daar op ons te wachten.
Terug betekende natuurlijk ook drie extra klimmetjes en de nodige extra kilometers en het was inmiddels al over tienen. Dit was in zoverre niet bijzonder vervelend omdat we de dag ervoor al hadden besloten deze lange etappe vanwege de hitte in te korten en het routeschema aan te passen met een dag extra. Dit laatste betekende ook dat al onze reeds geboekte overnachtingen moesten worden opgeschoven of zelfs moesten gewijzigd. Het thuisfront heeft deze uitdaging vrouwmoedig op zich genomen. We eindigden die dag in Manosque. De te voren geboekte verderop gelegen overnachtingsplaats werd geannuleerd.
Na een goede nachtrust volgden de dag daarop de Gorges du Verdon. Daar was het al redelijk druk met toeristenverkeer, al dan niet op motoren. Na 1100 hoogtemeters te hebben verteerd en onze gebruikelijk lunch, verder richting Entrevaux waar we een hotel hadden kunnen boeken. Opeens een klap, mijn fiets stond stil, nog net op tijd uit de pedalen en daar sta je dan midden op de weg in de Zuid-Franse-middaghitte. Harrie lag voor. Het was evident dat dit keer redding en improvisatie niet mogelijk was. De derailleur was compleet afgebroken en zat zo’n beetje boven mijn achterwiel. Bagage van fietst gehaald, schaduwplek opgezocht en een tegemoet komende auto aangehouden. Engelsen, die meteen begrepen wat er aan de hand was en die onmiddellijk zonder enig probleem omkeerden om Harrie te waarschuwen. Met veel moeite konden we de fiets enigszins rijdend krijgen, maar dan wel zonder derailleur en dus met vast verzet. Het was in werkelijkheid overigens een meer een autonoom schakelende automaat geworden. Bij toeval zaten we niet angstwekkend ver van het eerder geannuleerde overnachtingsadres, een luxe-oord met zwembad en al in Trigance, een dorpje van niks in the middle of nowhere.
In alle rust kwamen we daar tot de conclusie dat ons slechts restte de tocht af te breken. De fiets lag zwaar in de kreukels met afgebroken derailleur, onbetrouwbare pad en een slag in het 10-spaaksachterwiel. Fietsenmakers waren er natuurlijk in geen velden of wegen.
De volgende dag op naar huis. Einde oefening.
Na de teleurstelling, frustratie en kwaadheid te hebben verwerkt, rees natuurlijk de vraag hoe verder. Volgend jaar of de tocht dit jaar toch nog afmaken. De taxichauffeur die ons naar het station van Les Arcs-Draguignan had vervoerd, had allerlei verhalen over de zomerdrukte op de smalle wegen. Dus zeker niet in de zomer, maar volgend jaar was wel erg ver weg en de vorm was goed. De keus viel dus op eind september/begin oktober. Gelukkig keek Harrie redelijk op het laatst op de website van de 100-collentocht. Het bleek dat het allerminst zeker zou zijn dat een aantal alpencollen in die periode nog open of berijdbaar zou zijn.
Het is uitgedraaid op week medio augustus. We moesten de route weer oppakken vanaf Trigance. Hetzelfde recept als voor de maand juni was het makkelijkst. Dus auto parkeren in Valence, met de trein naar Les–Arcs-Draguignan en vandaar diezelfde dag nog een korte etappe naar de route. Fietsend naarTrigance zou ongeveer 60 kilometer extra vergen met een hoogteverschil van 600 meter vanaf zo’n beetje Middellandse zee-niveau. Trigance ligt zodanig dat we dan een deeltje van het officiële parkoers van de tocht op en neer zouden moeten rijden, een stukje dat redelijk vlak was zonder benoemde colletjes. We mochten de route weer oppakken in het iets verder op de route gelegen Jabron.
Op het allerlaatst bleek dat we met de geplande vertrekdag ons fietsschema niet zouden kunnen realiseren. De treinen zouden die dag minder vroeg rijden vanwege Maria-hemelvaart, een Franse feestdag. De routeplanning moest dus overhoop. We hebben dat opgelost door als eerste etappe de korte als laatste geplande etappe van Thones naar Rumilly te rijden. Vanuit dat stadje hebben we vervolgens de trein naar Draguignan gepakt.
Met de auto dus naar Thones in plaats van naar Valence. Toen we redelijk vroeg in de buurt van Thones kwamen, leek het een leuk idee daar het eerste stuk van de etappe naar Rumilly te verkennen. Het ging dan vooral om twee als zeer steil aangeduide cotes, de Cote de Lanfon en de Cote de Nanoir.
Dat hadden we beter niet kunnen doen. Zeer smalle onoverzichtelijke weggetjes met forse hellingspercentages, waar we met de auto in een steile smalle bocht zelfs zo’n beetje klem kwamen te zitten tussen tegemoet en achterop komend verkeer. Het leidde tot een slapeloze nacht bij mij en een wat gespannen vertrek.
Wonder boven wonder namen we de volgende dag de hellinkjes met de fiets zonder al te veel moeite, een wellicht gunstig voorteken voor een voorspoedig vervolg.
De dag erna kwamen we onze eerste serieuze Alpencol tegen, de Col de Couillole, ongeveer 1350 meter omhoog. Voor die col moesten we door de Gorges du Cinans met de nodige risico’s op lekke banden door scherpe steentjes op de paadjes om de autotunnels te kunnen ontwijken. Wel een mooi traject overigens.
Zowel die steentjes als de col leverden echter geen grote problemen op. De temperatuur was niet storend, lekker zonnetje, weinig wind en zo die er was, achter.
De dag daarna stonden de Col de la Bonnette en de Col de Vars op het programma. De eerste vormt samen met de Iseran (beide toppen boven de 2700 meter) het dak van de tocht. Het was een 20 kilometer lange, maar vrij regelmatige klim. De col vormt niet de top van de Bonnette. In ieder geval de gps-track van de route verplichtte niet om ook echt naar die top toe te rijden. Harrie kon het echter niet laten om daar toch even naartoe te sprinten teneinde zich daar te laten vereeuwigen.
De Col de Vars is een vervelend bergje maar ook hier hadden we alle omstandigheden mee.
De dagen erna vormden de bekende en al eerder gereden cols, de Izoard, Lauteret en Galibier, de hoofdmoot, alle ”ängstgegners” van mij, gelet op ervaringen in het verleden. Een zware dag dus, met voor mij vooral de lange maar niet zo steile Lauteret als meest lastige hobbel. We kwamen net voor een forse regenpartij aan in St. Michel de Maurienne waar we die avond een hotel hadden. Het bleek een volledig dood plaatsje, waar slechts één snackbar wat eenvoudig voedsel voor ons had.
Wij moesten door. Een prachtige volgende dag wachtte ons met de Iseran als hoogtepunt en een besneeuwde Mont Blanc op de achtergrond. Op de top van de Iseran heerste een ijskoude wind. Jasjes aan en voor de afdaling zelfs de handschoenen. Volle vaart met de hand aan de remmen naar het warme dal beneden. Overigens is die dag ook gebleken dat je met de routebeschrijving en twee gps-apparaten op je stuur behoorlijk van een route kunt afraken, op zich ook wel weer een aardig gegeven.
De laatste dag volgde met 4 collen met aflopend aantal hoogte meters. De Cormet de Roselend met meer dan 1100 hoogtemeters was mede daardoor de lastigste, maar alle drie de overige mochten er ook zijn. De Col de la Croix Fry, was de laatste die ons restte met als slot 12 gratis kilometers dalend naar de auto in Thones.
Missie voltooid.
Slot
Het is jammerlijk al fietsend het verval van het Franse platteland en vele stadjes en dorpjes te aanschouwen. Op sommige deel moet je echt attent zijn op fouragemogelijkheden en ook cafe’s zijn buiten de steden schaars gezaaid. Af en toe lijkt het erop of hotels en winkels enkele dagen tevoren voorgoed zijn gesloten, triest. Dit doet niet af aan over het geheel genomen prachtige, rustige en ontzettend afwisselende fietsland met overwegend goede wegen.
Al de drie jaren hebben we veel geluk gehad, met weer, gezondheid en verkeer. Dit laatste jaar, in de zomer, was het verkeer op de toeristische delen op een aantal plaatsen soms redelijk hinderlijk aanwezig met vooral storend veel motoren. Tot echt gevaarlijke situaties heeft dit niet geleid.
De enkele lekke bandjes en de serieuze pech dit jaar zinken echter totaal in het niets bij de fraaie route, alles wat je beleefd en iedereen die je tegen komt en het gezamenlijk fietsplezier.

De tocht is een aanrader en een uitdaging.

Met dank aan Harrie Tuinhof en mede namens hem,
job penning